Wie moet witwassen aanpakken?

    Op 2 december 2019 is een consultatievoorstel openbaar gemaakt voor een plan van aanpak van witwassen, waarop iedereen kan reageren.

    Iedere burger zal de vraag of witwassen moet worden aangepakt bevestigend beantwoorden. Het beeld dat het daarmee gaat om de (drugs)crimineel die zijn verdiensten tracht om te zetten in vermogensbestanddelen in het legale circuit leeft daarbij vaak nog steeds. Totdat deze burger zelf wordt geconfronteerd met een verdenking van witwassen, omdat hij gelden of goederen onder zich heeft die afkomstig zijn uit misdrijf. Daarbij hoeft het niet te gaan om een door hemzelf begaan misdrijf. Maar ook een misdrijf door een ander. Onder een misdrijf worden ook fiscale misdrijven verstaan, zoals het opzettelijk doen van een onjuiste aangifte. Dat het onderliggende misdrijf is begaan is soms niet eens uitgewerkt of zelfs maar vastgesteld. Een verdenking van witwassen zou bijna iedereen kunnen overkomen.

    De aanpak van witwassers of zogenaamde windhappers (personen die van de lucht lijken te leven) ligt primair bij justitie. De waaier van beroepsmatigen, waarvan verwacht wordt dat zij voor de aanpak zorgdragen, is in de loop der jaren echter steeds groter geworden. Het probleem voor beroepsmatigen is dat als deze persoon niet of onvoldoende actie neemt, die zelf nog kan worden geconfronteerd met een vervolging van niet naleving van wet- en regelgeving of deelneming aan witwassen. Is dat nu wel de bedoeling?

    Consultatievoorstel kent drie maatregelen

    Het consultatievoorstel kent drie maatregelen:

    1. De eerste betreft een verbod op contante betalingen vanaf € 000. Dit verbod geldt voor handelaren (beroeps- of bedrijfsmatige kopers en verkopers van goederen);
    2. Instellingen zoals banken, die een wettelijke plicht hebben om transacties te monitoren, kunnen makkelijker gegevens met elkaar uitwisselen;
    3. Instellingen die moeten voldoen aan de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) kunnen informatie met elkaar delen wanneer er bij hun cliënten tekenen zijn van integriteitsrisico’s. Daaraan gaat feitelijk de taak vooraf dat instellingen voortaan moeten onderzoeken of hun cliënt gebruikmaakt (of eerder gebruik heeft gemaakt) van dienstverlening bij andere instellingen. Wanneer blijkt dat dit het geval is, moeten zij nadere informatie opvragen, waarbij de ander verplicht is om deze informatie te verstrekken.

    Geen contante betalingen vanaf € 3.000

    Doordat de regels voor contante betalingen in Nederland soepeler zijn dan in een aantal omringende landen, is het voor criminelen eenvoudiger om in Nederland illegale middelen met behulp van contant geld wit te wassen. Dit zogenaamde ‘waterbedeffect’ kan op twee manieren worden tegen gegaan. Allereerst door het verlagen van de grens voor het verrichten van cliëntenonderzoek en het melden van ongebruikelijke transacties. Ten tweede door het introduceren van een verbod op contante betalingen.

    Er is voor de tweede optie gekozen, omdat een verbod op betalingen in contanten vanaf een bepaald bedrag duidelijk en goed uitvoerbaar is, terwijl het verlagen van de grens waarbij cliëntenonderzoek moet worden verricht, leidt tot meer lasten voor een grotere groep handelaren en cliënten. Daarbij zou ook vermeld kunnen worden dat de ‘bak’ met meldingen bij de Financial Intelligence Unit (FIU) ook te vol raakt, waardoor het lastiger is nog gericht naar verdachte transacties binnen de meldingen te zoeken.

    Een verbod op contante betalingen vanaf een bedrag van € 3.000 heeft zelfs tot gevolg dat voor handelaren de huidige verplichtingen tot het verrichten van cliëntenonderzoek en het melden van ongebruikelijke transacties komt te vervallen, omdat zich geen gevallen meer voor kunnen doen, waarbij minimaal € 10.000 in contanten wordt betaald.

    Dit betekent dat als iemand wel over aanzienlijke contanten beschikt deze op de bank moeten worden gestort of voor verschillende aankopen moet worden aangewend. Het zou er echter ook toe kunnen leiden dat er meer verkeer in digitale munten plaatsvindt. Als gelden op de bank zijn gestort komen we eigenlijk bij de volgende maatregel uit.

    Transactiemonitoring

    Gelden die worden gestort op een bankrekening worden bij transactiemonitoring namelijk gedetecteerd en zullen daar (mogelijk) tot vragen leiden van een bank. Op grond van de Wwft hebben instellingen de plicht om de transacties van de cliënten te monitoren en ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU.

    Nadat diverse banken op de vingers zijn getikt, omdat de wijze waarop transactiemonitoring werd uitgevoerd te wensen overliet, merken wij in de praktijk dat vandaag de dag veel meer vragen aan cliënten worden gesteld.

    De maatregel om gegevens uit te kunnen wisselen, hangt samen met de wens transactiemonitoring uit te besteden aan een derde partij. Een derde partij zou voor verschillende instellingen (zoals banken) de transacties kunnen monitoren en daarmee ook makkelijker verbanden kunnen leggen als de transacties van een persoon bij meerdere instellingen naast elkaar kunnen worden gelegd.

    Overigens geldt dan nog steeds dat een Wwft-instelling altijd aangesproken kan worden als de derde aan wie de uitvoering is uitbesteed niet voldoet aan de verplichtingen van de Wwft en deze ongebruikelijke transacties niet heeft onderkend. De vraag is of het feit dat een instelling door uitwisseling meer kan weten, deze instelling vervolgens niet kan worden tegengeworpen. Had een instelling een ongebruikelijke transactie dan niet sneller moeten onderkennen?

    Uitbesteding van transactiemonitoring zorgt er misschien wel voor dat er minder personen bij bijvoorbeeld een bank aangetrokken hoeven te worden voor de monitoring, maar welke kosten moet de bank voor de derde maken? Want van deze derde wordt mogelijk wel meer verwacht in de koppeling van gegevens? En wat betekent dat voor de burger of de bedrijven. Dragen die uiteindelijk niet indirect die kosten?

    Van poortwachter naar opspoorder

    In de memorie lijkt het einddoel te zijn dat door transacties te combineren er meer ongebruikelijke transacties kunnen worden ontdekt. Ook zal de kwaliteit van de meldingen daarmee worden verhoogd.

    Maar worden poortwachters niet gewoon echte opspoorders en is dat niet de taak van de FIU en opsporingsinstanties?

    Contact met andere instellingen

    Bij het verscherpt cliëntenonderzoek wordt de instelling verplicht te onderzoeken of de cliënt eerder om dienstverlening heeft verzocht, eerder dienstverlening heeft afgenomen of op dit moment afneemt bij een andere instelling en indien dit het geval is, navraag te doen bij die instelling naar gebleken integriteitrisico’s.

    De verplichting tot het verrichten van onderzoek naar eerdere (geweigerde) dienstverlening of huidige dienstverleners geldt alleen met betrekking tot dezelfde categorie Wwft-instellingen. Kortom: een bank hoeft geen navraag te doen bij een adviseur of vice versa. De verplichting om onderzoek te doen naar eerdere of huidige dienstverlening door andere instellingen uit dezelfde categorie Wwft-instellingen, bestaat reeds voor trustkantoren.

    Wat houdt het verplichte onderzoek in? Kan de instelling volstaan bij de aspirant-cliënt te vragen of hij nog andere soortgelijke dienstverleners heeft (gehad)?

    Als een eerdere dienstverlener diensten heeft geweigerd en daarvan gegevens overlegt, dan kan deze daarmee toch mogelijk ook prijsgeven dat een melding is gedaan (zelfs zonder dat expliciet te maken) en wat zegt de nieuwe dienstverlener dan tegen de aspirant-cliënt? Moet die dan zelf een eigen grondslag bedenken om niet tot dienstverlening over te gaan? Als deze instelling dan niet tot een cliëntrelatie komt, geldt er voor die instelling geen meldplicht. Het enige dat dan bereikt wordt is dat geen dienst wordt verleend, maar de aspirant-cliënt komt daarmee niet sneller in beeld bij de toezichthoudende – en opsporingsinstanties.

    Teveel verantwoordelijkheid en werk voor instellingen?

    Het voorstel van de aanpak zal mogelijk positieve effecten kunnen hebben op het onderkennen van ongebruikelijke transacties, maar wordt er daarmee niet teveel verantwoordelijkheid en werk bij instellingen gelegd?