Noodzaak verweerschrift kan toch niet ter discussie staan?

    Het is bij sommige onderdelen van de Belastingdienst (Toeslagen) eerder regel dan uitzondering: het binnen vier weken indienen van een verweerschrift naast de op de zaak betrekking hebbende stukken. Het verweerschrift volgt vaak pas op de elfde dag voor de zitting, tot welk moment nog stukken kunnen worden ingebracht op de voet van art. 8:58 Awb.

    Wat betekent deze late indiening?

    • Indien geen verweerschrift is ingediend, ontneemt dat de mogelijkheid voor belanghebbende
      schriftelijk bij repliek te kunnen reageren op de verweren;
    • Verweren worden daarmee (deels) kenbaar vlak voor de mondelinge behandeling, zodat de tijd slechts enkele dagen bedraagt daarop te reageren. Bovendien maakt dat het welhaast onmogelijk om nog nadere stukken te verzamelen in reactie op het verweer of anderszins een bewijsaanbod voor de zitting te doen of bewijs te leveren;
    • Indien het verweer leidt tot een bewijsaanbod dan wel anderszins er nog feitelijke onduidelijkheden opkomen, zal dat veelal moeten leiden tot schorsing van de zaak wil er geen recht worden gedaan op basis van een onvolledig dossier.

    Op 17 maart 2017 heeft Hof Den Bosch zich uitgelaten over de late indiening van verweren en de Belastingdienst gewaarschuwd (ECLI:NL:GHSHE:2017:1067).

    Hof Den Bosch 17 maart 2017

    In de zaak voor Hof Den Bosch is aan de belanghebbende op 25 februari 2015 een naheffingsaanslag BPM opgelegd, waarbij onder andere de hoogte van de naheffingsaanslag in geschil is. Uit de uitspraak van het Hof blijkt dat de inspecteur verzuimd heeft binnen vier weken een verweerschrift in te dienen. Ook nadat de inspecteur is gewezen op het verzuim heeft hij geen aanleiding gezien alsnog een verweerschrift in te dienen. De inspecteur heeft vervolgens, nadat de zittingsdatum was bepaald, op de voet van art. 8:58 Awb zijn verweerschrift ingediend. Over deze gang van zaken heeft belanghebbende geklaagd. En terecht volgens het Hof.

    Hof Den Bosch geeft de inspecteur uiteindelijk nog een laatste waarschuwing en geeft aan in toekomstige zaken dergelijk gedrag van de inspecteur niet zonder gevolgen te laten, door bijvoorbeeld het toekennen van een proceskostenvergoeding aan belanghebbende, ongeacht de uitkomst van het geschil. Daar heeft belanghebbende in deze zaak niets aan. Een beroep door andere belanghebbenden op deze uitspraak zal ook niet baten. Daarmee wordt immers niet per definitie bewerkstelligd dat alsnog tijdig van verweer wordt gediend.


    Wijziging van art. 8:42 Awb

     In het wetsvoorstel van 13 juli 2016 tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht is voorgesteld om art. 8:42 Awb te wijzigen (Stb. 2016, 288). In de Memorie van Toelichting bij deze bepaling heeft de wetgever opgemerkt dat bestuursorganen niet altijd de behoefte hebben om zich te verweren, maar art. 8:42 Awb in alle gevallen een verweerschrift vereist en bestuursorganen op basis van de huidige wet daarmee verplicht zijn een verweerschrift in te dienen. De wetgever heeft voorgesteld om het eerste lid als volgt te laten luiden:

    Binnen vier weken na de dag van verzending van de gronden van het beroepschrift aan het bestuursorgaan zendt dit de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter en kan het een verweerschrift indienen. Indien de bestuursrechter om een verweerschrift heeft verzocht, dient het bestuursorgaan binnen vier weken een verweerschrift in.

    In de wettekst en de toelichting wordt de procespositie van belanghebbende compleet buiten beschouwing gelaten. Het wordt slechts aan de rechter en het bestuursorgaan overgelaten of het wenselijk is dat een verweerschrift wordt ingediend. Dat is nog tot daar aan toe indien anderszins slechts zou worden gerefereerd aan hetgeen in bezwaar en meer in het bijzonder de uitspraak op bezwaar naar voren is gebracht, maar als er tot tien dagen voor de zitting nog nieuwe elementen naar voren worden gebracht, is dit uit den boze. Dat betekent immers dat er slechts enkele dagen resteren om daarop nog te reageren of onderzoek te doen naar elementen. Dat is voor een belanghebbende zelf niet te doen, maar ook als een belanghebbende wordt bijgestaan door een gemachtigde, beantwoordt dit niet aan een goede procesorde.


    Welke gevolgen moeten worden verbonden aan het niet tijdig inbrengen van een verweer?

    De vraag is of er aan het verzuim binnen vier weken van verweer te dienen gevolgen zijn verbonden op basis van de huidige wettekst. Het antwoord is nee. Volgens vaste rechtspraak is de termijn van art. 8:42 Awb een termijn van orde. Termijnen van orde kennen geen fatale of juridische gevolgen.

    Op grond van de rechtspraak van de hoogste bestuursrechters is art 8:31 Awb niet van toepassing indien de termijn van art. 8:42 Awb wordt geschonden. Art. 8:31 Awb bepaalt dat de rechter de gevolgtrekkingen kan maken die hem geraden voorkomen indien een partij onder andere niet voldoet aan de verplichting om stukken over te leggen. Het verweerschrift valt volgens deze rechtspraak buiten het bereik van art. 8:31 Awb.

    De wenselijke oplossing is dat de wetgever art. 8:31 Awb aanpast, waarbij het verweerschrift expliciet binnen het bereik van art. 8:31 Awb wordt gebracht. Er kunnen dan wél gevolgen worden verbonden door de rechter aan het verzuim van art. 8:42 Awb indien hem dat geraden voorkomt. Art. 8:31 Awb wordt echter niet aangepast in het wetsvoorstel.

    In plaats van artikel 8:42 Awb verder uit te kleden en de wet de praktijk te laten volgen, dient een verdere koppeling tussen artikel 8:42 en 8:31 Awb te worden gelegd, waardoor de wet de praktijk weer kan sturen.


    Tips
    indien u geconfronteerd wordt met het niet tijdig indienen van een verweer:

    1. Indien er zes weken zijn verstreken sinds de indiening van de gronden van het beroep, vraag de griffie dan telefonisch of per brief wanneer de inspecteur van verweer moet dienen. Noteer deze termijn vervolgens;
    2. Is er na ommekomst van die termijn nog geen verweer, verzoek de rechter dan de wederpartij te wijzen op de verplichting van art. 8:42 Awb en geef daarbij aan dat latere weren niet meer mogen worden meegenomen;
    3. Doet de rechter dat niet of houdt de wederpartij zich dan nog niet aan de verplichting, meldt dan in een tiendagenstuk of ter zitting dat de goede procesorde op deze manier wordt verstoord;
    4. Benadruk dat het ook voor de rechter welhaast onmogelijk is/was voorafgaand aan de zitting nog om nadere inlichtingen te verzoeken;
    5. Vergeet niet een (voorwaardelijk) aanbod tot het leveren van bewijs te doen, indien het tiendagenstuk daartoe aanleiding geeft.