Gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden: samenwerking versus samenspanning

    Blog van Priscilla de Haas

    Op 6 juli 2018 is het Wetsvoorstel gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden (WGS) in consultatie gegaan. Bij een ieder die rechtsbescherming lief is, gaan de haren recht overeind staan bij kennisneming van het wetsvoorstel. Tijmen Wisman van het Platform Bescherming Burgerrechten gaf op 10 juli 2018 bij BNR Radio al aan dat het wetsvoorstel voor een grenzeloze informatiemacht zorgt van de overheid. Het woord “macht” is wat mij voor de uitvoering ook zorgen baart. Overigens geldt dat feitelijk ook al voor de huidige samenwerkingsverbanden, die nu nog niet bij wet, maar convenant zijn ingesteld.

    Niemand zal en kan ontkennen dat de strijd tegen fraude gebaat is bij het delen van informatie door overheidsinstanties. Het is echter de wijze waarop daar uitvoering aan wordt gegeven, het ontbreken van transparantie op dat punt en het te snel trekken van conclusies zonder deze bij te stellen, dat het middel van uitwisseling zijn doel voorbij lijkt te schieten.

    Het wetsvoorstel dat nu in consultatie is gegaan biedt een wettelijk kader voor het ongebreideld delen van informatie. Alles voor de uitvoering moet namelijk nog worden ingeregeld bij AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur). Dat betekent als het gaat om de uitvoering en daarmee tevens de invulling van de wet, dat deze slechts bij besluit hoeft plaats te vinden. Een parlementaire controle ontbreekt dan. Hoewel ik er nimmer voorstander van ben dat veel bij AMvB kan worden ingeregeld, omdat daarmee ook makkelijk op termijn wijzigingen kunnen worden doorgevoerd, zou een oproep in deze wel zijn dat de Kamer verzoekt om een voorhangprocedure, zodat de AMvB bij de behandeling van het wetsvoorstel wordt meegenomen.

    Zoals de Memorie van het wetsvoorstel aanvangt strekt het voorstel ertoe de mogelijkheid te scheppen om de verwerking van persoonsgegevens en andere gegevens door bepaalde, bij AMvB ingestelde of aangewezen samenwerkingsverbanden voor de vervulling van een nader bij AMvB omschreven doel van zwaarwegend algemeen belang van een adequate juridische basis te voorzien.

    Aan deze samenwerkingsverbanden kunnen niet alleen bestuursorganen, maar ook private partijen deelnemen. Daarbij wordt nu als voorbeeld genoemd banken. Dat banken zouden kunnen deelnemen aan een samenwerking wordt als meerwaarde gezien, omdat dan een beter beeld zou kunnen ontstaan van alle transactiestromen. Als het echter gaat om partijen als de Belastingdienst kunnen deze al sinds lange tijd bankgegevens van Nederlandse banken inzien. Met het wetsvoorstel verwijzingsportaal bankgegevens (https://www.internetconsultatie.nl/verwijzingsportaalbankgegevens) kunnen banken en andere financiële instellingen die rekeningen met een IBAN-nummer aanbieden aansluiten op een portaal waarin de politie, de bijzondere opsporingsdiensten, het Openbaar Ministerie, de Financial Intelligence Unit Nederland en de Belastingdienst geautomatiseerd gegevens kunnen opvragen over klanten van deze financiële instellingen. Kortom het instellen van een samenwerkingsverband is niet nodig voor het verkrijgen van slechts informatie. Ook ter zake van dat wetsvoorstel is het de vraag of de automatische aanroep wenselijk is, maar dat is nog altijd anders dan een samenwerking. Het is namelijk allesbehalve denkbeeldig dat als de bank informatie vanuit het samenwerkingsverband verkrijgt ter zake van een rekeninghouder, de bank vragen stelt onder het mom van de wettelijke verplichtingen als de Wft en Wwft, maar de vragen er feitelijk toe dienen om de relatie met de klant te beëindigen. Na alle schandalen, zijn banken verdachte klanten liever kwijt dan rijk. Het gaat echter wel om of nog steeds om verdachten (of zelfs dat nog niet, omdat er nog geen vermoeden van schuld is in de zin van art. 27 Sv).

    Het gevaar ligt op de loer dat uit ongebreidelde informatie conclusies worden getrokken en zelfs worden verwerkt binnen het samenwerkingsverband, die achteraf geheel ten onrechte zijn getrokken. Vastleggingen laten vaak niet het onderscheid zien tussen feiten en conclusies. Conclusies worden dan behandeld als ware het feiten. De gevolgen voor de ‘verdachte’ zijn vaak dan al ingetreden, zeker indien hij niet direct een deskundig advocaat in de arm heeft genomen. De verdachte is al aangepakt en mogelijk van alles kwijt geraakt: van onderneming tot een veilig thuisgevoel. Hij is te moe om nog langer te vechten om zijn onschuld aan te tonen en het ontbreekt hem vaak aan de middelen om daarvoor te strijden.

    Om weer terug te keren naar het eigenlijke wetsvoorstel: De tweede alinea van de Memorie luidt: “De behoefte aan dit wetsvoorstel wordt ingegeven door de wens om maatschappelijke vraagstukken meer dan voorheen van een integrale aanpak te voorzien waarin verschillende instanties uit de overheid maar soms ook de private sector met elkaar samenwerken om dat vraagstuk aan te pakken. Te denken valt aan een samenwerkingsverband van gemeenten, de politie, het openbaar ministerie en de Belastingdienst waarin zij de inzet van hun bestuurlijke, strafrechtelijke c.q. fiscale taken en bevoegdheden op elkaar afstemmen om tot de meest effectieve aanpak van bijvoorbeeld ondermijnende criminaliteit te komen. Een dergelijke aanpak impliceert vaak dat partijen met elkaar gegevens uitwisselen en deze vervolgens samen verwerken om daaruit informatie af te leiden die sturing kan geven aan de inzet van hun taken en bevoegdheden.”

    Sturende informatie lijkt in de praktijk geregeld vanuit gemeenten te komen. Als deze een ondernemer of persoon liever kwijt dan rijk zijn binnen de gemeente, dan lijkt alles in het werk te worden gesteld om het deze persoon zo moeilijk mogelijk te maken. Eerst wordt bijvoorbeeld de arbeidsinspectie langs gestuurd. Als daaruit niet direct een verdenking van enige strafbaar feit naar voren komt dan wordt gezocht naar enig ander mogelijk strafbaar feit, mogelijk van een derde. Een verdenking levert dan een grond op voor een doorzoeking. Tijdens de doorzoeking wordt niet aangetroffen waarnaar de opsporingsautoriteiten op zoek waren, maar omdat bijvoorbeeld contant geld wordt aangetroffen, is dat wel weer genoeg om een verdenking te hebben van witwassen. Als de herkomst van deze gelden dan kan worden geduid en legaal is, worden gelden toch nog even onder beslag gehouden, totdat de Belastingdienst kans heeft gezien een controle-onderzoek af te ronden, waaruit (ambtshalve) aanslagen volgen en de Belastingdienst beslag legt op de gelden, die zich nog onder het OM bevonden. Heeft de (verdachte) belastingplichtige de energie en het geld om een en ander te bestrijden dan kan het nog goed komen, zeker indien op alle fronten snel actie wordt ondernomen. Is er niet zo voortvarend of kordaat opgetreden dan heeft de reputatieschade er mogelijk al toe geleid dat die persoon (ondernemer) klaar is. Waar rook is, is vuur zullen derden denken of derden zijn bang zelf kind van de rekening of gezamenlijke aanpak te worden. Dit verhaal klinkt misschien overdreven. Toch komen dit soort voorbeelden in de praktijk wel voor. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? En moet voor dergelijk heimelijk handelen een (betere) wettelijke basis worden gecreëerd?

    In de Memorie van het wetsvoorstel wordt gesteld dat een samenwerkingsverband slechts kan worden ingesteld voor een zwaarwegend belang. Wat daaronder moet worden verstaan is niet duidelijk. Het tegengaan van fraude zal waarschijnlijk als zodanig worden aangemerkt.

    De nadere voorwaarden of beperkingen aan de verstrekking zullen bij AMvB worden ingevoerd. Wat deze in zouden kunnen houden wordt niet geduid. Past het niet dergelijke voorwaarden of beperkingen bij de wet zelf te regelen?

    Het is mogelijk niet het delen van informatie op zichzelf wat voor problemen zal zorgen in de uitvoering, maar het feit dat de wet het mogelijk maakt dat gegevens systematisch worden verwerkt, waaronder het combineren, structureren, profileren en analyseren daarvan, teneinde daaruit voor een deelnemer voor de vervulling van het doel van het samenwerkingsverband noodzakelijke informatie af te leiden en vast te leggen. Dat vraagt om het door elkaar lopen van feiten, bevindingen en conclusies die op basis daarvan worden getrokken door een of meerdere binnen en verband en een draagvlak krijgen binnen het verband.

    Het wetsvoorstel maakt eens te meer duidelijk dat de samenwerking juist wordt gebruikt voor het creëren van een verdenking, omdat al informatie wordt gedeeld met het OM, voordat een verdenking is ontstaan. Die blijkt nodig te zijn, omdat soms onvoldoende helder leek te zijn of en, zo ja, in welke omstandigheden opsporingsdiensten en OM op rechtmatige wijze dergelijke informatieproducten kunnen krijgen. Maar maakt deze wet de verstrekking en verwerking nu wel echt rechtmatig of beter gezegd rechtvaardig?

    Daarnaast wordt bepaald dat met betrekking tot persoonsgegevens in ieder geval regels worden gesteld over het bewaren en vernietigen van persoonsgegevens. Ook dit gebeurt weer niet bij de wet zelf. Verder wordt opgemerkt dat voor zover er risicomeldingen door het verband worden gedaan, ook regels dienen te worden vastgesteld over het verwerken daarvan in een register teneinde deelnemers te informeren over de risicomeldingen die zijn verstrekt en om subjecten van risicomeldingen op aanvraag te informeren of zijn gegevens in het register zijn opgenomen. Wat deze risicomeldingen inhouden wordt wederom niet gegeven. Als burger moet je kennelijk één keer in de zoveel tijd vragen of er een melding met betrekking tot jouw persoon heeft plaatsgehad. Informeren gebeurt immers alleen op aanvraag. Maar tot welk verband moet je je dan melden en kun je feitelijk zorgen dat informatie alsnog verwijderd of gewijzigd wordt? En krijg je de informatie wel echt te zien of wordt deze op basis van strategische overwegingen geheim gehouden?

    Durft u het een leven onder de nieuw voorgestelde wet aan?