De informatiebeschikking en onjuiste inlichtingen: welles, nietes!

    Blog van Touria Khidous
     
     
    Op grond van art. 47 AWR geldt dat eenieder desgevraagd gegevens en inlichtingen dient te verstrekken aan de inspecteur die van belang kunnen zijn voor de belastingheffing te zijnen aanzien. In art. 49 AWR zijn nadere eisen gesteld ten aanzien van de te verstrekken gegevens en inlichtingen.

    De informatiebeschikking ex art. 52a AWR kan worden opgelegd indien er sprake is van schending van art. 47, maar ook voor schending van art. 49 AWR. Een onherroepelijk informatiebeschikking kan leiden tot de omkering en verzwaring van de bewijslast. Maar wanneer is er nu sprake van een schending van art. 49 AWR? En dient een (vermeende) schending altijd tot de omkering te leiden?

    In het eerste lid van art. 49 AWR is bepaald dat gegevens en inlichtingen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud dienen te worden verstrekt. De gegevens en inlichtingen die worden verstrekt, dienen derhalve ook juist te zijn.

    De Hoge Raad heeft in zijn arrest BNB 2002/136 (voor het eerst) geoordeeld dat indien de belastingplichtige naar aanleiding van een vraag van de inspecteur opzettelijk onjuiste inlichtingen verstrekt, de belastingplichtige niet aan zijn informatieplicht op grond van ar. 47 AWR heeft voldaan, zodat – in die tijd nog zonder een beschikking – de omkering van de bewijslast het gevolg is. De Hoge Raad oordeelt dat het opzettelijk verstrekken van onjuiste inlichtingen op één lijn moet worden gesteld met een weigering de gevraagde gegevens te verstrekken.

    In het arrest BNB 2008/206 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het verstrekken van onjuiste informatie, die niet is verlangd op grond van een verzoek ex art. 47 AWR, niet kan leiden tot de omkering van de bewijslast.

    In beide arresten was vastgesteld dat de belanghebbende onjuiste gegevens had verstrekt.

    In de praktijk merken wij dat de fiscus steeds vaker op grond van art. 49 AWR een informatiebeschikking neemt om de omkering en verzwaring van de bewijslast te bewerkstelligen. Daarbij wordt gesteld dat de verstrekte inlichtingen onaannemelijk zijn en daarmee (bewust) onjuiste inlichtingen zijn verstrekt in de zin van art. 49 AWR.

    Veelal leidt dit ertoe dat er een welles/nietes discussie ontstaat. De inspecteur stelt dat er onjuiste informatie is verstrekt, de belastingplichtige stelt van niet. Wie trekt dan aan het langste eind?

    In een recente uitspraak van Rechtbank Den Haag[1] gevoerd door ons kantoor gaat het om een belastingplichtige waarvan de inspecteur stelt dat die onbekende inkomsten heeft genoten (welke niet zouden zijn verantwoord). De belastingplichtige ontkent de verdiensten en geeft een verklaring voor de herkomst van de gelden, te weten dat deze gelden van een derde afkomstig zijn. De inspecteur vraagt de derde, te weten een particulier, middels een vragenbrief of er gelden aan de belastingplichtige zijn verstrekt. De derde ontkent dit. De inspecteur acht die verklaring geloofwaardig en legt een informatiebeschikking op aan de belastingplichtige voor schending van art. 49 AWR.

    De rechtbank constateert dat de belastingplichtige en de derde tegenstrijdig verklaren. Volgens de rechtbank staat in dit geval niet vast dat er opzettelijk onjuiste inlichtingen zijn verstrekt. De beoordeling van de verklaringen, alsook of er sprake is geweest van een bron van inkomen, dient plaats te vinden in de hoofdzaak terzake de aanslagen. Een informatiebeschikking is volgens de rechtbank niet bedoeld om gevolgen te verbinden aan een vermeende onjuiste verklaring.

    Een punt wat in het licht van de welles nietes discussie een rol kan en ook zou moeten spelen, is of en zo ja wat de inspecteur aan onderzoek heeft verricht om schending van art. 49 AWR te stellen en aannemelijk te maken. Is het verrichte onderzoek wel voldoende?

    Dergelijke discussiepunten dienen zeker aan de kaak te worden gesteld in een procedure tegen een informatiebeschikking.

    Tips

    • Kom tijdig op tegen de informatiebeschikking. Hiermee wordt voorkomen dat een informatiebeschikking onherroepelijk wordt en daarmee in beginsel de omkering en verzwaring van de bewijslast intreedt.
    • Bent u te laat met het maken van bezwaar tegen de informatiebeschikking? In de hoofdzaak tegen de aanslag kan alsnog de omkering en verzwaring van de bewijslast ter discussie worden gesteld. Het kan immers niet zo zijn dat als (achteraf) wordt vastgesteld dat van enige schending geen sprake is toch de omkering en verzwaring kan intreden. Datzelfde geldt indien de schending niet dusdanig ernstigs is om tot de consequentie van de omkering en verzwaring te leiden.
    • Zoek tijdig juridisch bijstand indien een informatiebeschikking is genomen om u te laten inlichten omtrent uw positie. Of doe zulks bij voorkeur nog tijdens het informatieverzoek zelf.

    [1] Rechtbank Den Haag 13 juli 2018, nr. SGR 18/1569. Deze uitspraak is niet gepubliceerd.